Gek op de grens


Op zomaar een zaterdagochtend reis ik met de trein naar Den Haag. Het is nog fris en grijs buiten, maar de zon belooft het van de wolken te gaan winnen vandaag. Omdat ik wel even onderweg ben, heb ik me uitgebreid geïnstalleerd in een van de zitjes voor vier personen. Ik bevind me in gezelschap van een moeder en haar zoon. Dat ze familie zijn, maak ik op uit de manier waarop ze met elkaar omgaan. Als je elkaar een leven lang kent, ontbreekt vaak de noodzaak om nog vreselijk je best te doen.

Moeder is een vrouw die er waarschijnlijk al oud uitzag op haar dertigste, maar die nu eindelijk op het punt in haar leven is gekomen, waar leeftijd en uiterlijk voorbeeldig samenvallen. Netjes en oerdegelijk zijn woorden die haar het best typeren. Aangezien ik de zoon ergens  midden vijftig schat, moet ze behoorlijk op leeftijd zijn. Tussen hen in staat een grote tas, waaruit moeder haar zoon voortdurend iets te eten geeft. Ze doet dit  zonder ook maar een ogenblik op te kijken van haar puzzelboekje. Om de paar minuten gaat haar hand naar de tas om er iets eetbaars uit te halen. Met dezelfde onbetwistbaarheid pakt hij het aan om het gedachteloos weg te kauwen, terwijl hij onverstoorbaar doorgaat met het lezen van de krant. Het lijkt een volledig geautomatiseerd systeem van geven en nemen, waarbij opvalt dat moeder zelf nauwelijks iets eet. Die heeft naar alle waarschijnlijkheid voldoende aan al dat voedsel voor de geest.

Broodjes, koeken en fruiten passeren de revue. Pas als moeder haar zoon zwijgend een huzarenslaatje overhandigt, kijkt hij even op. Zelf heb ik het eten van de zurige aardappelsubstantie gedrenkt in mayonaise en geserveerd in een lelijk bakje van goudkleurig folie nooit begrepen, maar de zoon eet het kleffe goedje met smaak op. Genietend neemt hij muizenhapjes met het bijgeleverde plastic lepeltje. Hij ziet er ondanks zijn dikke buik en grijzende haren opeens uit als een klein jongetje. Omdat hij allebei zijn handen nodig heeft voor het lepelen, kan hij niet tegelijkertijd lezen. Peinzend staart hij door het raam naar buiten.

'Ik vind het landschap hier saai’, zegt hij vanuit het niets, terwijl we door Zuid-Holland zoeven. Omdat hij de hele reis nog niets heeft gezegd, krijgen de woorden een zwaardere lading. ‘Ja’, zegt zijn moeder terwijl ze stug door puzzelt. Ik vraag me af of ze überhaupt heeft gehoord wat hij zei. Als hij had aangekondigd dat hij de tas met eten binnen nu en tien minuten uit het raam ging kieperen, had ze waarschijnlijk ook ja gezegd. De desinteresse van zijn moeder lijkt hem echter niet te deren en hij gaat onverstoorbaar door. ‘Ik zou hier nooit willen wonen’, vervolgt hij, ‘ik zou de grens missen. Ik ben gek op de grens.’

Het klinkt mysterieus, gek zijn op de grens. Onheilspellend ook bijna. Alsof er rond de grens allemaal dingen gebeuren waar wij, niet-grens-bewoners, geen weet van hebben. Ik spits mijn oren om elk woord op te vangen, maar hij doet er verder het zwijgen toe en staart afwezig voor zich uit. Dromend van de grens, vermoed ik. Ik vraag me af of dat misschien is, wat nog ontbreekt in mijn leven; wonen bij de grens. Terwijl ik met dat ineens zo begeerlijke idee speel, slaat mijn fantasie op hol en neemt wonen bij de grens in mijn hoofd bijna magische vormen aan. Beelden van kilometers lange struintochten, onbeschaamde eetfestijnen en stoutmoedige vrijpartijen langs de grens trekken als een film aan mij voorbij.

Pas als ik zijn stem opnieuw hoor, schrik ik op uit mijn dromen. Het slaatje is opgepeuzeld en hij heeft de krant weer opgepakt. Voor het eerst deze reis leest  hij er een stukje uit voor. ‘Action gaat de logistieke problemen oplossen om lege schappen te voorkomen, moeder’, declameert hij op luide toon, alsof dat buitengewoon belangrijk en hoopgevend nieuws is. Ik kijk hem strak aan. Als ze dat aan de grens al leuk en noemenswaardig vinden, dan is de magie snel verdwenen. Teleurgesteld doe ik oordopjes in mijn oren en ik trek me terug in mijn eigen hoofd. Het antwoord van moeder hoor ik nog net.

Ja.

Reacties

Een reactie posten