Op de achterste benen

Het is alweer bijna gedaan met 2024. Langzaam laten we het oude jaar los en maken we ons op voor alles wat komen gaat. Ook ik ontkom er niet aan om terug te kijken. Op de een na laatste dag van vorig jaar maakte ik iets vreemds mee. Na een, op zijn zachtst gezegd, onstuimig jaar moest ik onwillekeurig aan het voorval denken.

Doodgemoedereerd liep ik aan het einde van een vrije zaterdag naar het winkelcentrum bij mij in de buurt. Het was een uur of vijf en de donkere dagen voor kerst deden hun naam eer aan. Om lijf en leden warm te houden, droeg ik een warme sjaal en een zachte, wollige teddyjas. De grote boodschappentas aan mijn arm hupte enthousiast heen en weer, vol verwachting van al het lekkers dat hem binnen afzienbare tijd ten deel ging vallen.

Op de parkeerplaats achter het appartementengebouw waar ik nog maar net woonde, stonden mensen doodleuk vuurwerk af te steken. Opgeschoten jeugd, dacht ik, maar omdat het donker was, kon ik dat niet met zekerheid vaststellen. Ik heb een grondige hekel aan vuurwerk. Loenie de Kat zit in de laatste week van december trillend als een rietje in een hoek van de kamer, wachtend op wat volgens haar ongetwijfeld het einde der tijden moet zijn. Tradities zijn leuk en aardig, maar als mensen, het milieu en dieren eronder lijden, dan ontgaat mij de lol volledig. Dat ze nu ook al achter mijn huis aan het knallen waren, schoot me in het verkeerde keelgat.

‘Ga eens weg met dat vuurwerk,' riep ik naar het groepje jongeren. Van een afstandje natuurlijk, want een groepje vuurwerk gooiende mensen moet je nooit te dicht naderen. Terwijl ik het riep bekroop me al een gevoel van spijt, dat nog eens werd versterkt, toen een potig meisje van een jaar of twintig op me af kwam stevenen.

‘Waarom mogen we hier geen vuur werk afsteken? Mijn ouders wonen hier,' zei ze boos.
Ik had dus met volwassen mensen te maken, drong tot me door. Mensen die in hetzelfde gebouw wonen als ik.
‘Dat je hier woont, maakt natuurlijk niet dat je hier vuurwerk mag afsteken, weerlegde ik haar woorden. ‘Er geldt een vuurwerkverbod én het is nog niet eens 31 december’.
Een kleine man naderde ons nu ook. ‘Mijn vrouw is jarig en we mogen zelf weten of we vuurwerk afsteken.’
‘Dat is natuurlijk niet waar,' corrigeerde ik de man.
'Je bent een vies kakwijf,' riep hij ziedend.

Bijna wilde ik antwoorden dat niet iedereen met meer dan drie hersencellen automatisch een kakwijf is, maar ik had gelukkig nog net de tegenwoordigheid van geest om mijn mond te houden. De man was geenszins van plan om zijn mond te houden en hij vervolgde schuimbekkend zijn tirade: Vuile randdebiel! Kutwijf! Ik sla je op je bek!
Verbijsterd keek ik hem aan. Nog nooit had iemand tegen me gezegd dat hij me op mijn bek ging slaan. Ontredderd wist ik maar een ding uit te brengen: ‘Nou ja, wat een niveau zeg!’

Ik hoorde zelf dat het licht geaffecteerd klonk en dat ik mijn nieuwverworven status van kakwijf hiermee alleen maar bevestigde. Het werkte als een rode lap op een stier. De man vloekte en schold nog vuriger en zwaaide met zijn vuist voor mijn gezicht. Ik besloot dat dit een goed moment was om door te lopen om mijn boodschappen te gaan doen. Toen ik zag dat de man en zijn dochter me volgden, bekroop me een angstig gevoel; het was donker en er was hier bijna niemand op straat. Tot mijn grote opluchting besloten de twee om terug te gaan, schreeuwend dat ik op moest rotten. Daarmee waren we het zowaar eindelijk ergens over eens, want oprotten was wat ik op dat moment het allerliefste wilde.

Met een tas vol lekkere hapjes en drankjes kwam ik weer thuis, maar echt blij voelde ik me niet. De gebeurtenis speelde als een slechte film door mijn hoofd. Ik kon mezelf wel voor mijn kop slaan, dat ik het nodig had gevonden om mijn mond open te doen. Het gekke is, dat mijn vrienden geschokt waren door de agressie van de man, terwijl het me niet zou verbazen als zijn vrienden hem waarderend op de schouder zouden slaan bij het horen van zijn verhaal, want wie denkt zo’n kakwijf wel niet dat ze is, om ons alles maar af te willen nemen.

Het is tekenend voor de tijd waarin we leven. Er zijn verschillende groepen in onze samenleving die echt geen sikkepitje snappen van elkaars wereldbeeld. Het is er het afgelopen jaar niet beter op geworden, die conclusie mogen we zonder al te veel problemen trekken met zijn allen, vrees ik. Mijn buurman wist niets van mij, we hadden elkaar nog nooit gezien of gesproken maar hij voelde feilloos aan in welke hoek ik mij bevond: Links, latte havermelk, vegetariër en dus elitair ondanks dat we in precies hetzelfde appartementencomplex wonen. Maar ook ik had mijn oordeel onmiddellijk klaar: simpel, ongeïnformeerd, radicaal rechts; het zogenaamde ‘ze pakken ons ook alles af’-type. Het soort mens dat niet verder van me af zou kunnen staan.

Mijn gedachten draaiden kringetjes in mijn hoofd. Als buurtbewoners de afstand al niet kunnen overbruggen, hoe moet dat dan met een heel land? Of met de wereld? Het mooie is, dat ik aan een milde vorm van prosopagnosie lijd. Dat klinkt ernstig en zelf had ik er ook nog nooit van gehoord, totdat Brad Pitt het bleek te hebben. Het is op z’n Nederlands gezichtsblindheid en het betekent dus gewoon dat je geen gezichten kunt onthouden. Het is iets waar ik behoorlijk veel last van heb en aangezien zelfdiagnoses helemaal hot en happening zijn en Brad Pitt keiknap, eigende ik me de prachtig klinkende aandoening toe.

Het komt erop neer dat mijn hersenen het gezicht van de vuurwerkman niet hebben opgeslagen. Vermoedelijk kom ik hem dus dagelijks tegen in het gebouw waar we wonen en groet ik hem allervriendelijkst. Mogelijk maak ik zelfs regelmatig een oprecht en aardig praatje met hem. Per ongeluk, maar eigenlijk precies zoals het hoort. Je kunt het nog zo hartgrondig met elkaar oneens zijn, aan het eind van de dag zijn we allemaal mensen die hun stinkende best doen om er wat van te maken. Hoe lelijk dat er, in het geval van de ander natuurlijk, soms ook uit mag zien in onze ogen.

Is dit dan een pleidooi om alles maar te accepteren en met de mantel der liefde te bedekken? Zeker niet. Ik zal blijven staan voor waar ik ten diepste in geloof. Het is vooral een reminder voor mezelf om de mens achter de mening te blijven zien. Het is geen groots en meeslepend inzicht, daar ben ik me heus van bewust, maar een eenvoudig pleidooi voor vriendelijke praatjes over doodgewone dingen. Ook, of beter gezegd juist, met de mensen die het verst van ons afstaan. Misschien kunnen we onszelf en onze eigen kleine wereld daarmee een piepklein beetje liever maken. Van recht tegenover elkaar staan is nog nooit iemand beter geworden.

Reacties