Kuieren, Kopen en Koekeloeren

Er zijn dagen dat ik de mensheid wat minder mooi vind. Dat alles een beetje kouder en lelijker lijkt. Moeizame werkdagen, haatzaaiende politici, verdrietige nieuwsberichten… Er zijn allerlei redenen waarom ik opeens even genoeg kan hebben van de wereld om mij heen. Tegenwoordig weet ik precies wat me op dergelijke momenten te doen staat. Kuieren, Kopen en Koekeloeren vormen de troostrijke pijlers van mijn bestaan.

Terwijl ik door een van de vele parken in mijn toch al zo groene woonplaats wandel, wordt mijn aandacht getrokken door drie jongens van een jaar of zestien, zeventien misschien. Ze lopen een beetje te duwen en te trekken zoals puberjongens dat nu eenmaal doen, ondertussen korte oerkreten uitstotend met stemmen die nog altijd wat wiebelig en onvast zijn. De slungelige jongenslijven hebben iets ongemakkelijks, alsof hun kinderlijke binnenkant de met vliegende vaart groeiende buitenkant met de beste wil van de wereld niet kan bijbenen. Het  geeft ze iets kwetsbaars en aandoenlijks, als uit de kluiten gewassen puppy’s. Een van de blije, jonge honden draagt een grote plastic tas. Hij loopt er uiterst behoedzaam mee, alsof er iets bijzonder kostbaars in zit. Nadat ze wat onwennig een rondje hebben gelopen en gebroederlijk naast elkaar plaats hebben genomen op een van de groen uitgeslagen bankjes die het park rijk is, wordt duidelijk wat het is. Plechtig overhandigt de jongen met de zak een biertje aan allebei zijn vrienden  en hij neemt er zelf ook een. Nonchalant, alsof het voor hen  de gewoonste zaak van de wereld is om in het park te zitten drinken, brengen ze de blikjes bier naar hun mond, terwijl ze tegelijkertijd met elke vezel in hun jongenslichaam uitstralen dat het belang van dit moment niet onderschat mag worden. Innig tevreden drinken ze zwijgend verder. Mannen in wording; ik vind daar een grote ontroering van uitgaan.

Met een glimlach op mijn gezicht loop ik voorbij het bankje.

Ik vervolg mijn wandeling naar de supermarkt, waar ik boodschappen insla voor de komende dagen. Achter mij in de rij bij de kassa staat een op het eerste gezicht wat onbehouwen dame; ze is groot, grof en  nogal slecht gekleed. Dat ze niet al te veel remmingen heeft, blijkt al snel. ‘Zo’, zegt ze met luide stem en nauwelijks verholen trots, ‘ik heb net mijn vakantiegeld gehad, dus ik kan eindelijk een keer boodschappen doen zonder me zorgen te maken.’  Op de band voor de kassa zie ik allemaal spullen liggen, die ik zelf niet zou kopen als ik over het algemeen wat krap bij kas zat, maar de mevrouw gaat stralend verder, terwijl ze wijst naar een megapak luiers van een prijzig A-merk: ‘Die luiers zijn voor mijn buurvrouw, die kan ook wel wat extra’s gebruiken.' Ze geniet zichtbaar, alsof ze zich nu al verheugd op het verraste gezicht van de vrouw die naast haar woont. ‘En allemaal hapjes hè, dat is ook weleens leuk hoor, om je bezoek echt iets lekkers te kunnen geven.' Haar enthousiasme is zo groot dat ze het met mij, een wildvreemde, moet delen. Bijna wil ik haar voorzichtig adviseren om vooral wat van dat vakantiegeld achter de hand te houden voor slechtere tijden. Maar haar oprechte blijdschap over al die luxe, onnodige boodschappen en de manier waarop ze deze ook nog eens wil delen met de mensen om haar heen, is zo ontwapenend dat ik mijn woorden snel inslik.  Delen als je toch al weinig hebt; daar kunnen veel mensen nog een puntje aan zuigen.

Met een glimlach op mijn gezicht verlaat ik de supermarkt.

Als ik met een zware tas boodschappen naar huis loop, zie ik het meisje dat folders bezorgt bij mij in de buurt. De folders liggen opgestapeld in een bolderkar en naast haar dartelt zoals altijd haar kleine broertje. Het kereltje neemt zijn taak bijzonder serieus en hij rent als een malle heen en weer tussen de bolderkar en de brievenbussen. Voor vijfjarigen is helpen nog een eredingetje, waarbij het gevaar van doorschieten steevast op de loer ligt. Het idee om elke keer een hele stapel folders te pakken om onnodige kilometers te voorkomen, komt niet in hem op. Hij vindt het rennen en helpen van zijn grote zus veel te leuk. Luiheid doet zijn intrede meestal pas in de puberteit, daar hebben kleine kinderen zelden last van. Wanneer het meisje met het oog op tempo en efficiëntie snel een heel blok alleen doet, roept hij teleurgesteld: ‘Ik mocht toch helpen?’. Het meisje draait met haar ogen, maar ze geeft hem toch een klein stapeltje folders en een toegeeflijke aai over zijn bol. Hij straalt. Op zijn leeftijd is geluk nog heel gewoon. Als we die eigenschap toch eens wat langer vast konden houden.

Met een glimlach op mijn gezicht open ik met frisse neus en goede zin mijn voordeur. Kuieren, Kopen en Koekeloeren; spiritueler wordt het niet.

Reacties