De reis van ons leven

Ze had de trein naar Parijs kunnen nemen. Al zo vaak speelde ze met dat idee, hield ze het voorzichtig in haar handen, verwarmde ze het door haar vingers eromheen te sluiten, blies ze kleine ademteugjes over elke uithoek van haar verbeelding om het tot volle bloei te laten komen. Werelds, speels en luchtig zou ze zijn, niet iemand die overal tegenop zag. Zoveel treinen had ze kunnen nemen, met even zoveel bestemmingen. Naar de andere kant van de wereld of dichterbij, maar altijd weg van hier, weg van met wie ze op dat moment ook was, weg van zichzelf vooral. Ze had nooit hard genoeg geblazen.

Het was niet dat ze nooit op reis was geweest en het was niet dat er nooit mannen waren. Mannen die haar de wereld beloofden, nieuwe horizonten en driehonderd kilometer per uur of meer, maar ze was nooit echt aanwezig geweest in het moment, nooit klaar om in te stappen, de controle los te laten en zich te laten vervoeren. Talloze malen verliet ze een leeg perron om nooit meer achterom te kijken. Leven was niet iets wat haar makkelijk afging, al was ze met het ouder worden steeds beter geworden in net doen alsof. Pas achteraf zag ze dat ze voor haar toneelspel een prijs had moeten betalen; het maakte haar eenzaam en ongenaakbaar.

Bij de herinnering aan al die mogelijkheden, aan al die momenten dat ze zo dichtbij was maar ook weer niet, moest ze onwillekeurig glimlachen. Ze keek in de spiegel. Haar blauwe ogen omringd door talloze rimpels en oneffenheden, haar grijze haren in een strakke staart uit haar gezicht, geen zin meer om wat dan ook te maskeren. Dit was wie ze was, vierenzeventig jaar leven duidelijk zichtbaar in haar ogen, in haar houding, in haar gezicht. De twijfels, de verliezen, de zelfverkozen eenzaamheid leken niet langer tekortkomingen. Ze waren getransformeerd tot bondgenoten, kameraden die haar hier, op dit punt in haar leven hadden gebracht en dat was precies waar ze wilde zijn. 

Alles was begonnen met de komst van die vreemde man, intrigerend, authentiek, anders, net iets ouder dan zij. Vroeger zou ze met een boog om mannen zoals hij heen gelopen zijn; aanstellerig, onbeschaamd en luid. Ze zou in elkaar gekrompen zijn van al die verontrustende schaamteloosheid. Hun eerste ontmoeting was kort geweest, terloops bijna, een toevallige ontmoeting op straat. Ze hadden elkaar gegroet, wat over het weer gekeuveld en de wisseling van de seizoenen, omdat het ongepast leek om meteen persoonlijker te worden. Toch had ze die eerste keer met een niet te verklaren zekerheid geweten dat ze hem terug zou zien. Hij had iets in gang gezet met zijn klaterende lach, zijn slanke lijf, zijn felgekleurde broeken en zwierige overhemden. Misschien zouden de stoere laarzen en het eigentijdse baardje beter passen bij een veel jongere man, maar het stond hem, zoals alles hem stond, simpelweg omdat hij zichzelf dat toestond. Ze kon het niet verklaren maar zijn adem liet haar vrijer ademen, zijn lach liet haar harder lachen, zijn blik liet haar ruimer waarnemen. 

Hij had, altijd in zijn eentje, de reizen gemaakt die zij zo graag had willen maken. Hoewel ze hemelsbreed van elkaar verschilden, deelden ze hun neiging om dwars door alles heen hun eigen gang te gaan, hun hang naar vrijheid en onafhankelijkheid. Misschien hadden ze dat in elkaar herkend tijdens dat korte ogenblik van hun ontmoeting. Het verschil was dat zijn autonomie hand in hand ging met een bijna kinderlijke onbevangenheid in het contact met anderen. Onbewust leerde hij haar om te kijken zonder angst, zonder oordeel, volledig open voor nieuwe mensen en ervaringen.

In het begin was hij steeds onverwacht bij haar langsgekomen, daarna elke zaterdagmiddag en het duurde niet lang voordat hij nauwelijks meer in zijn eigen huis te vinden was. Alles ging volkomen natuurlijk, er hoefde geen woorden te worden gegeven aan wat er zonder uitleg was. Afhankelijk van het tijdstip schonk ze koffie, thee of wijn. Het maakte niet uit, ze hing aan zijn lippen, dronk zijn woorden, verlangend en gulzig, ongeremd. Samen verkenden ze de wereld. Tot in detail vertelde hij haar zijn reisverhalen, zodat na verloop van tijd zijn reizen niet meer alleen van hem waren, maar van hen allebei. 

Met elke vezel in haar lijf voelde ze onder haar blote voeten de Peruaanse aarde, warm, stevig en zacht, spiritueel. Ze pakte vol vertrouwen zijn hand terwijl ze samen langs de Atlantische Oceaan dansten, precies op de plek waar de zee het land kuste en zij hem. Met een strooien hoed tegen de brandende zon en haren als touw door de ziltige lucht, reden ze in een oud, oranje Volkswagenbusje op de Great Ocean Road door Australië, langs gigantisch indrukwekkende kliffen, begeleid door het bulderende gezang van de ruige, onstuimige zee. Gelukzalig proefde ze hem en het goede leven in golden state Californië, zong ze gepassioneerd en zonder schroom over saudade in de fadohuizen van Lissabon, was ze stil en ontroerd bij het zien van de Boeddhistische Borobudur Tempel op Java, eeuwenoud en verheven, met adembenemend uitzicht op weelderige groene heuvels en velden. Samen genoten ze van oneindig veel verschillende landen, meeslepende werelddelen en elkaar. Net zo intens als zij genoot hij van haar gezelschap onderweg. Door zijn verhalen te delen met haar was het alsof zijn reizen met terugwerkende kracht meer betekenis kregen, hij door haar ogen zag wat voor hem tot op dat moment nog ongezien was gebleven. 

Ze was altijd bang geweest, voor alles eigenlijk, maar met hem was ze nooit bang. Dat had ze misschien wel moeten zijn toen ze merkte dat hij zijn eetlust verloor en steeds sneller moe werd, maar haar brein weigerde de gedachte toe te laten dat dit wat zij hadden, eindig kon zijn. Na twee uitzonderlijke jaren verloor ze na een kort ziekbed haar grote liefde en reisgenoot. Ontroostbaar bladerde ze wezenloos door reisgidsen met de mooiste bestemmingen, in de hoop iets van het gevoel terug te krijgen dat hij haar had gegeven. Ze at niet meer, leefde niet meer, liep hele dagen in haar roze ochtendjas door het lege, kille huis, haar haren wild en onverzorgd. De eenzaamheid die vroeger zo gewoon was geweest, vertrouwd bijna, was nu ondragelijk. Haar huis werd steeds een beetje smoezeliger en op tafel lagen stapels ongeopende post.

Toen ze op een dag in de spiegel keek en schrok van haar ingevallen wangen en de holle blik in haar ogen, wist ze dat het zo niet langer kon, dat hij niet voor niets in haar leven was gekomen, dat ze het aan hem en zichzelf verplicht was om het leven aan te gaan. Ze trok een nieuwe, feestelijke jurk aan, maakte haar huis schoon en zette zich met frisse tegenzin aan de achterstallige administratie. Terwijl ze de stapel post doorwerkte, sloeg haar hart een paar slagen over. Tussen alle welbekende, saaie enveloppen, zag ze een felrood exemplaar met een vertrouwd handschrift. Ze moest een vreselijk eind van de wereld zijn geweest, dat ze deze opvallende envelop gemist had. Haastig scheurde ze het rode papier open, ze las snel, gretig, nam de woorden op als bloemen die weken geen water hadden gehad.

Mijn liefste Mathilde,

Wat ben ik blij dat ik jou heb mogen leren kennen. Je was de beste reispartner die ik mij had kunnen wensen. Het pasje in deze envelop leidt je naar een bankrekening waarop jouw reisgeld staat, meer dan genoeg om de wereld rond te reizen. Nu is het aan jou om voor ons allebei op reis te gaan. Neem me in gedachten met je mee en vertel me je reisverhalen, zoals ik dat ooit aan jou deed.

De wereld ligt aan jouw voeten mijn liefste, het is hoog tijd om in te stappen.

Met een hart vol liefde en dankbaarheid, 

Voor altijd jouw Bernardo

Ze lachte en huilde tegelijk, wist dat ze zou gaan, samen met hem durfde ze alles aan. Met een schuin oog keek ze naar het opengeslagen reisboek op tafel; Nieuw Zeeland, daar zou ze beginnen, ze waren er allebei nog nooit geweest. Door hem was ze eindelijk thuisgekomen bij zichzelf, nu was ze klaar om ook de wereld haar thuis te laten zijn.


Reacties