Het meisje van weleer: een oudejaarsverhaal

‘Het gelukkigste moment uit mijn leven wilt u horen? Eén dat er werkelijk toe deed?’ Ik kijk de meneer naast me vragend aan. Hij is zojuist bij me komen zitten op het bankje voor de bushalte. De bus is laat. Het is zo’n koude, gure middag, waarop het maar niet licht wil worden. Uit de lucht valt iets onbestemds, dat het midden houdt tussen regen en natte sneeuw. Misschien worden we tijdens de jaarwisseling wel op een knisperend pak echte sneeuw getrakteerd. Dat zou leuk zijn.

Zo onopvallend mogelijk probeer ik een goed beeld te krijgen van de mysterieuze man. Eind tachtig, schat ik hem. Een jaar of tien ouder dan ik ben. Hij ziet er lief uit, als een verschrompeld appeltje. Soms vergeet ik dat mijn eigen huid ook beslist niet vrij van rimpels is. Onder zijn lange, donkere jas draagt hij een prachtig op maat gesneden pak. Hij praat beleefd en hoffelijk. Zijn uitspraak is welhaast overdreven netjes te noemen. Alles aan hem is eigenlijk nogal keurig. Alsof hij maar niet in de tegenwoordige tijd wil passen. Van achter zijn bril kijkt hij me volkomen eerlijk en oprecht aan. Op een vreemde manier voel ik me verbonden met dit bijzondere heerschap.

Het is normaal gesproken tamelijk absurd om dergelijke diepgaande vragen met een volslagen vreemde te bespreken, daar ben ik me wel degelijk van bewust. Toch kan ik het op de een of andere manier niet over mijn hart verkrijgen om hem met een kluitje in het riet te sturen. Hoe onmogelijk het ook is om die vraag zomaar te beantwoorden.

Negenenzeventig ben ik inmiddels. Ik denk terug aan al die momenten waarop ik gelukkig was. Soms groots en meeslepend, soms kalm en tevreden en meestal iets wat ergens tussen die twee uitersten in zat. Mijn gedachten draaien kringetjes door mijn leven. Het is alsof ik nu pas goed besef hoe gezegend ik al die jaren ben geweest. ‘Ik vind het moeilijk om te kiezen’, zeg ik lichtelijk wanhopig. ‘Geluk is geen wedstrijd en komt in zoveel vormen.’ ‘Ik stel u slechts een vraag, mevrouw,’ antwoordt hij vriendelijk. ‘Het is aan u om te bepalen wat u daarmee doet. Het is uw leven, nietwaar?’ ‘Tsja, dat is waar,’ mompel ik zacht. ‘Misschien moet ik u in dat geval gewoon vertellen, waarom ik vandaag naast u zit.’

‘Als meisje van achttien werkte ik in de huishouding bij een erg chique familie. Zoals wel meer meisjes in die tijd. De man des huizes was indrukwekkend en toeschietelijk. Veel te toeschietelijk, bleek al snel. Ik werd tot over mijn oren verliefd op hem en was blij met elk beetje aandacht dat hij me gaf. Natuurlijk was ik ook niet echt in de positie om nee te zeggen, dat zult u begrijpen. Hoe het ook zij, ik raakte in verwachting en werd met zachte hand en wat zwijggeld de deur uitgezet. Geen man, geen baan en een baby op komst. In die tijd een op zijn zachtst gezegd niet al te wenselijke combinatie.’

‘Gelukkig bracht de broer van mijn voormalige werkgever uitkomst. Hij gaf mij het adres van een weduwnaar met drie kinderen. Met heel veel plezier werkte ik voor hem. Geleidelijk groeiden we naar elkaar toe en na drie jaar zijn we getrouwd. We hadden een fijn leven samen. Helaas is hij twee jaar geleden overleden. Ik ben al die tijd erg verdrietig geweest. Het was alsof ik niet meer in staat was om plezier te hebben. Het toeval wil dat ik net deze week heb besloten, dat het weer tijd is om gelukkig te worden.’

‘En daarom zit ik hier,’ besluit ik mijn verhaal. ‘Ik heb zojuist het graf van mijn man bezocht en hem verteld dat ik vanaf vandaag niet meer elke dag langs zal komen. Het was alsof ik voor de tweede keer afscheid nam, maar nu kon ik hem eindelijk loslaten. Precies toen ik die verlossende woorden sprak, landde een roodborstje vlak voor mij op de grond. Hij keek me parmantig aan, alsof hij wilde zeggen dat het goed was zo.’

Mijn gesprekspartner kijkt me onderzoekend aan. Hij heeft aandachtig zitten luisteren. Na een korte stilte reageert hij, zoekend naar woorden. ‘Ik hoop dat je het niet verkeerd opvat, maar ik ken je verhaal. Ik kwam er zelfs in voor.’ Als ik eindelijk zie wie ik voor me heb, kan ik hem alleen maar minutenlang verbijsterd aanstaren. Terwijl hij mijn hand pakt, vertelt hij rustig verder. Uiterlijk onbewogen, maar ik hoor de emotie in zijn stem.

‘Ik vond het vreselijk, wat mijn broer je aandeed. Vanaf het eerste moment dat ik je zag, was ik reddeloos verliefd. Ik wilde je helpen, maar wat kon ik doen? Ik was zelf getrouwd en had mijn eigen gezin. Het enige wat ik kon bedenken, was het regelen van een nieuwe werkgever. Iemand waarvan ik zeker wist, dat hij goed voor je zou zijn. Af en toe informeerde ik naar jou. Ik was blij dat je gelukkig was. Na verloop van tijd ben ik je helemaal uit het oog verloren.’

‘Toen mijn vrouw begin vorig jaar overleed, besloot ik te verhuizen naar een kleinere woning. In mijn nieuwe buurt zag ik tot mijn grote verrassing het meisje van weleer terug. Een beetje ouder, zoals wij allemaal maar minstens zo mooi als vroeger. Elke dag zag ik je naar de bushalte lopen. Ik vermoedde dat je naar de begraafplaats ging. Vandaag besloot ik dat het tijd was om je achterna te reizen en je te vertellen hoeveel ik om je heb gegeven. Je bent eigenlijk nooit uit mijn gedachten geweest.’

Op dat moment stopt de bus voor het bankje, waar wij minstens een half uur hebben gezeten. Ik heb niet eens gemerkt hoe door en door koud ik ben geworden. Als we opstaan, glimlach ik naar die markante en innemende man. Ik laat zijn hand niet los, wanneer we samen de bus instappen. De zon breekt door, al zou ik later niet meer zeker weten of dat ook echt zo was. Het is niet belangrijk. Het gaat om een hart dat weer in staat is lief te hebben. Zolang ik durf te geloven in mezelf en liefde in al haar hoedanigheden, kan er niet zo gek veel misgaan. Ik ben klaar voor een jaar dat nieuw en vol belofte voor me ligt.

Reacties