Leverworst

Boodschappen doen is niet mijn grootste hobby, ik geef het onmiddellijk toe. Het gesjouw met enorme vrachten voedsel stemt dankbaar, natuurlijk, ik zou niet anders durven beweren. Maar een hoop gedoe vind ik het  ook, zeker gezien het tempo waarin alles weer uit de kasten verdwijnt. Een ander groot nadeel is de hoeveelheid tijd die al dat gewinkel kost, al ben ik mij er terdege van bewust dat dit ook een beetje aan mijzelf ligt. Mijn nieuwsgierigheid is groot; ik kan het niet laten om de winkelende mensen om mij heen te bespieden en af te luisteren. Of zoals mijn kinderen in dergelijke gevallen wanhopig roepen: ‘mam, stop met staren.’

Ter verdediging wil ik daarbij aanvoeren, dat er nu eenmaal mensen zijn die daar zelf nadrukkelijk om vragen. Gisteren was het weer eens zover; tijdens mijn wekelijkse rondje boodschappen werd mijn aandacht getrokken door een luidruchtige dame. Ze was van het venijnige soort: halverwege de vijftig, iets te dik, auberginekleurige coupe, te veel goud om hals en vingers en de mondhoeken straf omlaag. Het soort vrouwen dat ik gemakshalve samenvat als het ‘ik ben teleurgesteld in het leven en dat zal de wereld weten’-type. Vandaag waren een aanzienlijk aantal puisterige vakkenvullers de pineut. Ze werden afgeblaft op niet mis te verstane wijze. De jonge knaapjes bleven  stuk voor stuk aan de grond genageld achter, ongemakkelijk lachend in de te ruime, rode truien, waarop met uitnodigende letters stond geschreven: ‘vraag gerust, ik help u graag’.

Eenmaal vooraan bij de kassa leek mevrouw zich te bedenken, dat ze nog niet hufterig genoeg geweest was. Ze sommeerde een voorbij lopende medewerkster op dwingende toon om een vergeten boodschap voor haar te halen, dan hoefde ze niet het hele eind terug te lopen. ‘Twee zakken borrelnoten van het goede merk graag, die van de aanbieding’, riep ze het wegsnellende meisje achterna. Met haar armen over elkaar bleef ze narrig wachten op de brosse lekkernij. Zuchtend van verbazing en ongeloof schudde ik mijn hoofd.

Nu de hele rij moest wachten op die vervloekte borrelnoten, maakte ik van de gelegenheid gebruik om haar boodschappen eens te bekijken. Op de band lagen tot mijn stomme verbazing alleen maar leverworsten: vijf gigantische exemplaren, allemaal van een ander merk. Voor de broodnodige variatie, naar ik aannam. In een flits zag ik haar ’s avonds moederziel alleen voor de televisie zitten, terwijl ze grote hompen leverworst naar binnen werkte, zichzelf wijsmakend dat het leven zo gek nog niet was.

Mijn vijandige afkeuring verdween als sneeuw voor de zon en een diep medelijden maakte zich van mij meester. Onmiddellijk stuurde ik een schietgebedje richting kosmos: ‘help deze dame in godsnaam aan een man met mondhoek-omhoog-brengende-kwaliteiten en een passie voor leverworst.’  De arme vrouw had intussen afgerekend en liep naar buiten, worst en noten veilig opgeborgen in haar tas.

Op de parkeerplaats zag ik dat ze met driftige gebaren een automobilist sommeerde om naar haar toe te rijden, zodat ze niet hoefde te lopen. ‘Je mag wel een beetje opletten, slome,’ hoorde ik haar snauwen, ‘ik sta hier al uren.’ Ik loerde nieuwsgierig naar binnen. Achter het stuur zat een man van ongeveer dezelfde leeftijd, vermoedelijk haar echtgenoot. Zijn blik stond op laat-maar-lullen-het-zal-mijn-tijd-wel-duren. Zo te zien had hij vaker met dit bijltje gehakt. Ik zuchtte teleurgesteld. Mijn mooie theorie viel snoeihard in duigen. Soms is alles helaas precies zoals het lijkt.

Reacties