Ons huis aan zee
Glimlachend kijkt hij naar de foto op zijn bureau. Zijn meisje. Nou ja, echtgenote eigenlijk, maar op de een of andere manier past het niet zo goed bij haar om iemands vrouw te zijn. Nog steeds niet, terwijl ze gisteren toch echt officieel vijfenvijftig jaar getrouwd waren.
Vanaf de foto kijkt ze hem schalks aan. Haar alles-voor-elkaar-krijg-blik noemt hij dat altijd. Hij was er nooit tegen bestand. Vroeger niet en tegenwoordig kan hij haar nog steeds niets weigeren als ze hem op die manier aankijkt. Negenenzeventig is ze nu en nog altijd prachtig. Haar gezicht is versierd met ontelbaar veel fijne rimpeltjes en haar ogen stralen net zoveel ontembare levenslust uit als vroeger. Meer dan goed voor haar is, heeft hij weleens gedacht. Het was hem onmiddellijk opgevallen, toen hij haar voor het eerst zag.
Hij was vijfentwintig, net afgestudeerd en de wereld lag aan zijn voeten. Zo voelde het tenminste. Met zijn vrienden zou hij de zomer doorbrengen in het familiehuis aan zee. Het huis was van zijn ouders en hij mocht er regelmatig verblijven. Zelf hadden ze niet zoveel zin meer in al die drukte. Ze waren net zo lief thuis in hun vertrouwde omgeving. En hoewel hij daar weinig van begreep, maakte hij er dankbaar gebruik van. Hij kwam graag in het huis aan zee.
Op een van de feesten waar ze die zomer te vinden waren, had hij haar gezien. Ze was klein en droeg haar lange, zwarte haar los, iets wat in die tijd nog vrij ongebruikelijk was. Het kwam bijna tot aan haar billen. Haar volle lippen waren opvallend rood gestift en haar glimlach was adembenemend. Zonder dat zij zich er zelf bewust van leek te zijn, straalde haar lichaam zo veel zinnelijkheid uit, dat het bijna te veel leek voor de ruimte waarin zij zich begaf. Ze praatte, rookte en dronk als een van de mannen, zonder daarbij een moment haar vrouwelijkheid te verliezen. Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden.
Ondanks waarschuwingen van zijn vrienden om toch vooral uit haar buurt te blijven, had hij er alles aan gedaan om met haar in contact te komen. Dat viel nog niet mee; zij was altijd omringd door mannen en hij was niet bepaald gezegend met bravoure. Maar het lot was hem gunstig gezind. Tijdens een van zijn talrijke ochtendwandelingen langs het strand was hij haar tegengekomen. Ze was alleen en tuurde diep in gedachten naar de zee. Hij was naar haar toe gelopen en nadat ze minutenlang zwijgend naast elkaar hadden gestaan, begon ze vanuit het niets te praten. Het was hem niet helemaal duidelijk tegen wie ze het had, maar dat deed er niet toe. Hij luisterde graag naar haar.
Over eenzame mannen, vertelde ze. Mannen die heldhaftig en onverschrokken woeste wereldzeeën bevaren. Ruwe zeebonken die, met tranen in hun ogen en in licht beschonken toestand, flessen in zee gooien. Met boodschappen, wie weet speciaal voor haar. Over onvoorwaardelijke liefde. Over grote passie en gemis. Over het leven. En al hadden ze haar nog nooit bereikt, die woorden, zij voelde ze elke keer als ze naar de zee keek. Omdat alles wat je niet kunt zien, niet minder echt of waar of mooi is. Dat wist ze zeker.
Hij had haar hand gepakt en zij was met hem meegelopen. Een jaar later waren ze getrouwd en al snel kwamen er kinderen. Zo ging dat in die tijd. Hij adoreerde zijn vrouw en was volmaakt gelukkig. Hij wist dat het voor haar moeilijk was om aan het gezinsleven te wennen, hoeveel ze ook van hem en de kinderen hield. Ze was er niet geschikt voor. Ze miste de rust om genoeg te hebben aan een huiselijk leven. Regelmatig verdween ze. Soms een avond, soms wat langer en er waren nachten dat ze pas tegen de ochtend thuiskwam. Hij gunde het haar en vroeg nooit waar ze geweest was.
Zo vaak mogelijk brachten ze met het hele gezin weekenden en vakanties door in het huis aan zee, dat hij na het overlijden van zijn ouders had overgenomen. Ze genoot van die uitstapjes. Het leek of ze alleen daar rust kon vinden en soms plaagde hij haar daarmee. ‘Dat komt door de zee,´zei ze dan. ‘De zee is al onrustig en wild genoeg. Daar heb ik niets aan toe te voegen.’ Steeds vaker had hij een reden gezocht om met haar en de kinderen naar het huis te gaan. Hij bewaarde warme herinneringen aan die bijzondere dagen.
Ooit vond hij op de zolder van het huis aan zee een doos met brieven, foto’s en cadeautjes. Blijkbaar was ze vergeten de doos te verstoppen en hij had zijn nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen. Het waren brieven van mannen die haar de liefde verklaarden. Die haar vroegen wanneer ze eindelijk weer samen zouden zijn. Op elke foto keek ze hem verleidelijk aan. Hij dacht altijd dat die blik speciaal voor hem was. Even had hij een pijnlijke steek in zijn hart gevoeld, maar hij hervond zich nog datzelfde moment. Hij sloot de kast en vertelde haar nooit wat hij gezien had. Het zou niet eerlijk zijn om haar nu te verwijten, wat hij diep in zijn hart al wist.
De oude klok op de schoorsteenmantel slaat twee uur en hij schrikt op van het schelle geluid. Hij moet nog opschieten, ziet hij. Het bezoekuur is al begonnen en hij wil zijn vrouw niet laten wachten. Hij haast zich naar het ziekenhuis aan de andere kant van de stad, waar ze twee weken geleden onverwachts werd opgenomen. Het ontroert hem om haar zo te zien. Ziek zijn lijkt niet bij haar te passen, nog steeds niet. Ze glimlacht liefdevol naar hem en pakt zijn hand. ‘Dag mijn lieve frazelaar,´zegt ze zachtjes. Hij moet lachen om dat koosnaampje. Ze heeft het lang niet gebruikt. Ze verzon het ooit omdat ze hem altijd zo bedachtzaam vond, zo aarzelend. En ze hield van mooie woorden.
‘Ik moet je vandaag iets vertellen,’ zegt ze ernstig, terwijl ze met zijn handen speelt. ‘Misschien had ik het je eigenlijk al veel eerder moeten zeggen, maar dat durfde ik niet. Ik was bang om je kwijt te raken en ik had je zo nodig. Ik heb je altijd heel erg nodig gehad.’ Ze kijkt hem onderzoekend aan. ‘Heb je je nooit afgevraagd waar ik was en wat ik deed, al die avonden dat ik je alleen liet?’ Zonder zijn antwoord af te wachten, vervolgt ze haar verhaal. ‘Ik kon het niet, alleen maar vrouw en moeder zijn. Het verstikte me. Hoeveel ik ook van jullie hield. Ik kon mijn onrust alleen maar bedwingen door nog meer onrust op te zoeken. Ik maakte mezelf wijs dat ik het nodig had. Ik ging vaak naar ons huis aan zee om rust te vinden. Maar ik ging nooit alleen. Ik…’ Ze stopt even en kijkt hem hulpeloos aan. Hij legt zijn vingers voorzichtig tegen haar mond. Als hij het haar heeft horen zeggen, kan hij nooit meer doen alsof het niet zo is. ‘Stil maar,´zegt hij, ‘je hoeft niets te zeggen. Ik heb het al die tijd geweten.’ Verbaasd kijkt ze hem aan. Ze lijkt even van haar stuk gebracht door zijn woorden. ‘Dus het is goed tussen ons?’, vraagt ze onzeker. Dat is het enige wat ze wil horen. Hij kust haar hand en zegt zonder aarzeling: ‘Natuurlijk is het goed, mijn meisje. Het is altijd goed geweest.´
Vanaf de foto kijkt ze hem schalks aan. Haar alles-voor-elkaar-krijg-blik noemt hij dat altijd. Hij was er nooit tegen bestand. Vroeger niet en tegenwoordig kan hij haar nog steeds niets weigeren als ze hem op die manier aankijkt. Negenenzeventig is ze nu en nog altijd prachtig. Haar gezicht is versierd met ontelbaar veel fijne rimpeltjes en haar ogen stralen net zoveel ontembare levenslust uit als vroeger. Meer dan goed voor haar is, heeft hij weleens gedacht. Het was hem onmiddellijk opgevallen, toen hij haar voor het eerst zag.
Hij was vijfentwintig, net afgestudeerd en de wereld lag aan zijn voeten. Zo voelde het tenminste. Met zijn vrienden zou hij de zomer doorbrengen in het familiehuis aan zee. Het huis was van zijn ouders en hij mocht er regelmatig verblijven. Zelf hadden ze niet zoveel zin meer in al die drukte. Ze waren net zo lief thuis in hun vertrouwde omgeving. En hoewel hij daar weinig van begreep, maakte hij er dankbaar gebruik van. Hij kwam graag in het huis aan zee.
Op een van de feesten waar ze die zomer te vinden waren, had hij haar gezien. Ze was klein en droeg haar lange, zwarte haar los, iets wat in die tijd nog vrij ongebruikelijk was. Het kwam bijna tot aan haar billen. Haar volle lippen waren opvallend rood gestift en haar glimlach was adembenemend. Zonder dat zij zich er zelf bewust van leek te zijn, straalde haar lichaam zo veel zinnelijkheid uit, dat het bijna te veel leek voor de ruimte waarin zij zich begaf. Ze praatte, rookte en dronk als een van de mannen, zonder daarbij een moment haar vrouwelijkheid te verliezen. Hij kon zijn ogen niet van haar afhouden.
Ondanks waarschuwingen van zijn vrienden om toch vooral uit haar buurt te blijven, had hij er alles aan gedaan om met haar in contact te komen. Dat viel nog niet mee; zij was altijd omringd door mannen en hij was niet bepaald gezegend met bravoure. Maar het lot was hem gunstig gezind. Tijdens een van zijn talrijke ochtendwandelingen langs het strand was hij haar tegengekomen. Ze was alleen en tuurde diep in gedachten naar de zee. Hij was naar haar toe gelopen en nadat ze minutenlang zwijgend naast elkaar hadden gestaan, begon ze vanuit het niets te praten. Het was hem niet helemaal duidelijk tegen wie ze het had, maar dat deed er niet toe. Hij luisterde graag naar haar.
Over eenzame mannen, vertelde ze. Mannen die heldhaftig en onverschrokken woeste wereldzeeën bevaren. Ruwe zeebonken die, met tranen in hun ogen en in licht beschonken toestand, flessen in zee gooien. Met boodschappen, wie weet speciaal voor haar. Over onvoorwaardelijke liefde. Over grote passie en gemis. Over het leven. En al hadden ze haar nog nooit bereikt, die woorden, zij voelde ze elke keer als ze naar de zee keek. Omdat alles wat je niet kunt zien, niet minder echt of waar of mooi is. Dat wist ze zeker.
Hij had haar hand gepakt en zij was met hem meegelopen. Een jaar later waren ze getrouwd en al snel kwamen er kinderen. Zo ging dat in die tijd. Hij adoreerde zijn vrouw en was volmaakt gelukkig. Hij wist dat het voor haar moeilijk was om aan het gezinsleven te wennen, hoeveel ze ook van hem en de kinderen hield. Ze was er niet geschikt voor. Ze miste de rust om genoeg te hebben aan een huiselijk leven. Regelmatig verdween ze. Soms een avond, soms wat langer en er waren nachten dat ze pas tegen de ochtend thuiskwam. Hij gunde het haar en vroeg nooit waar ze geweest was.
Zo vaak mogelijk brachten ze met het hele gezin weekenden en vakanties door in het huis aan zee, dat hij na het overlijden van zijn ouders had overgenomen. Ze genoot van die uitstapjes. Het leek of ze alleen daar rust kon vinden en soms plaagde hij haar daarmee. ‘Dat komt door de zee,´zei ze dan. ‘De zee is al onrustig en wild genoeg. Daar heb ik niets aan toe te voegen.’ Steeds vaker had hij een reden gezocht om met haar en de kinderen naar het huis te gaan. Hij bewaarde warme herinneringen aan die bijzondere dagen.
Ooit vond hij op de zolder van het huis aan zee een doos met brieven, foto’s en cadeautjes. Blijkbaar was ze vergeten de doos te verstoppen en hij had zijn nieuwsgierigheid niet kunnen bedwingen. Het waren brieven van mannen die haar de liefde verklaarden. Die haar vroegen wanneer ze eindelijk weer samen zouden zijn. Op elke foto keek ze hem verleidelijk aan. Hij dacht altijd dat die blik speciaal voor hem was. Even had hij een pijnlijke steek in zijn hart gevoeld, maar hij hervond zich nog datzelfde moment. Hij sloot de kast en vertelde haar nooit wat hij gezien had. Het zou niet eerlijk zijn om haar nu te verwijten, wat hij diep in zijn hart al wist.
De oude klok op de schoorsteenmantel slaat twee uur en hij schrikt op van het schelle geluid. Hij moet nog opschieten, ziet hij. Het bezoekuur is al begonnen en hij wil zijn vrouw niet laten wachten. Hij haast zich naar het ziekenhuis aan de andere kant van de stad, waar ze twee weken geleden onverwachts werd opgenomen. Het ontroert hem om haar zo te zien. Ziek zijn lijkt niet bij haar te passen, nog steeds niet. Ze glimlacht liefdevol naar hem en pakt zijn hand. ‘Dag mijn lieve frazelaar,´zegt ze zachtjes. Hij moet lachen om dat koosnaampje. Ze heeft het lang niet gebruikt. Ze verzon het ooit omdat ze hem altijd zo bedachtzaam vond, zo aarzelend. En ze hield van mooie woorden.
‘Ik moet je vandaag iets vertellen,’ zegt ze ernstig, terwijl ze met zijn handen speelt. ‘Misschien had ik het je eigenlijk al veel eerder moeten zeggen, maar dat durfde ik niet. Ik was bang om je kwijt te raken en ik had je zo nodig. Ik heb je altijd heel erg nodig gehad.’ Ze kijkt hem onderzoekend aan. ‘Heb je je nooit afgevraagd waar ik was en wat ik deed, al die avonden dat ik je alleen liet?’ Zonder zijn antwoord af te wachten, vervolgt ze haar verhaal. ‘Ik kon het niet, alleen maar vrouw en moeder zijn. Het verstikte me. Hoeveel ik ook van jullie hield. Ik kon mijn onrust alleen maar bedwingen door nog meer onrust op te zoeken. Ik maakte mezelf wijs dat ik het nodig had. Ik ging vaak naar ons huis aan zee om rust te vinden. Maar ik ging nooit alleen. Ik…’ Ze stopt even en kijkt hem hulpeloos aan. Hij legt zijn vingers voorzichtig tegen haar mond. Als hij het haar heeft horen zeggen, kan hij nooit meer doen alsof het niet zo is. ‘Stil maar,´zegt hij, ‘je hoeft niets te zeggen. Ik heb het al die tijd geweten.’ Verbaasd kijkt ze hem aan. Ze lijkt even van haar stuk gebracht door zijn woorden. ‘Dus het is goed tussen ons?’, vraagt ze onzeker. Dat is het enige wat ze wil horen. Hij kust haar hand en zegt zonder aarzeling: ‘Natuurlijk is het goed, mijn meisje. Het is altijd goed geweest.´
Reacties
Een reactie posten