Kloddertjes roze
‘Is het een beetje een aardig boek?’ vraagt de niet onknappe meneer naast mij in de trein. Hij kijkt me geamuseerd aan, om zijn mond een plaagziek lachje. Betrapt mompel ik weinig overtuigend dingen als ‘lekker voor in de trein’ en ‘het is best nog goed geschreven hoor.’ ‘Dat geloof ik onmiddellijk’, reageert hij nu hardop lachend, ‘het ziet er in elk geval lekker fleurig uit.’ We kijken allebei naar de opvallende kaft, waar de goedkope romantiek vanaf spat. De rest van de reis zwijg ik beschaamd. Ik word niet graag geconfronteerd met mijn liefde voor alles wat riekt naar suikerzoet en (vals) sentiment. Zeker niet door knappe mannen.
Het is een voorliefde waarvan ook ik me heus weleens heb afgevraagd, hoe die in vredesnaam ooit is ontstaan. Want het houdt niet op bij boeken. Vaker dan me lief is, stromen tranen van diepe ontroering of puur geluk over mijn wangen bij films waar intellectueel Nederland de verfijnde neus minzaam voor zou ophalen. Ik smacht, ik hunker, ik verlang hartstochtelijk naar goedkope romantiek, die met de werkelijkheid bij voorkeur niets van doen heeft. Zelfs in mijn huis is het zichtbaar. De overheersende aanwezigheid van geurkaarsen en de kleur roze deed de vrienden van grote zoon altijd wanhopig met hun ogen rollen, terwijl ze verzuchtten: ‘jezus, wat een wijvenhuis’.
Vreemd genoeg zal deze bekentenis door mensen die mij slechts oppervlakkig kennen met verbazing worden ontvangen. En daar zit nou net de crux. Want in het echte leven ben ik flink. Heel flink. Met mij gaat het altijd goed. En als het niet goed gaat, dan doe ik zo ontzettend mijn best om dat te verbergen, dat ik het zelf bijna geloof. Niet voor niets werd ik door een voormalig geliefde vergeleken met de zwarte ridder in Monty Python and the Holy Grail. Zijn armen en benen worden een voor een afgehakt maar zijn strijdlust blijft onverminderd en fier overeind. ‘Kom op, het is maar een schrammetje’, roept hij, terwijl er steeds minder van hem overblijft.
Het verklaart waarschijnlijk grotendeels waarom ik op andere gebieden neig naar zalvend, flemend en honingzoet. Naar troostend en louterend voor de zich dapper staand houdende ziel. Op die momenten hoef ik even niet zo stoer en sterk te zijn. Op die momenten gaat mijn manhaftigheid zonder gêne overboord en laat ik misschien wel meer van mezelf zien, dan ik ooit in mijn dagelijkse leven doe. Eigenlijk is dat best een beetje gek. Ik neem me voor om in het nieuwe jaar eens wat vaker kloddertjes roze naar buiten te laten sijpelen. Niet meteen in een keer alles, een mens moet ook niet overdrijven, maar gedoseerd een lekker kwakje hier en daar. Want zelfs al zou dat me niet eens zo heel veel brengen; het doet ongetwijfeld wonderen voor mijn soms wat haperend gevoel voor esthetiek.
Het is een voorliefde waarvan ook ik me heus weleens heb afgevraagd, hoe die in vredesnaam ooit is ontstaan. Want het houdt niet op bij boeken. Vaker dan me lief is, stromen tranen van diepe ontroering of puur geluk over mijn wangen bij films waar intellectueel Nederland de verfijnde neus minzaam voor zou ophalen. Ik smacht, ik hunker, ik verlang hartstochtelijk naar goedkope romantiek, die met de werkelijkheid bij voorkeur niets van doen heeft. Zelfs in mijn huis is het zichtbaar. De overheersende aanwezigheid van geurkaarsen en de kleur roze deed de vrienden van grote zoon altijd wanhopig met hun ogen rollen, terwijl ze verzuchtten: ‘jezus, wat een wijvenhuis’.
Vreemd genoeg zal deze bekentenis door mensen die mij slechts oppervlakkig kennen met verbazing worden ontvangen. En daar zit nou net de crux. Want in het echte leven ben ik flink. Heel flink. Met mij gaat het altijd goed. En als het niet goed gaat, dan doe ik zo ontzettend mijn best om dat te verbergen, dat ik het zelf bijna geloof. Niet voor niets werd ik door een voormalig geliefde vergeleken met de zwarte ridder in Monty Python and the Holy Grail. Zijn armen en benen worden een voor een afgehakt maar zijn strijdlust blijft onverminderd en fier overeind. ‘Kom op, het is maar een schrammetje’, roept hij, terwijl er steeds minder van hem overblijft.
Het verklaart waarschijnlijk grotendeels waarom ik op andere gebieden neig naar zalvend, flemend en honingzoet. Naar troostend en louterend voor de zich dapper staand houdende ziel. Op die momenten hoef ik even niet zo stoer en sterk te zijn. Op die momenten gaat mijn manhaftigheid zonder gêne overboord en laat ik misschien wel meer van mezelf zien, dan ik ooit in mijn dagelijkse leven doe. Eigenlijk is dat best een beetje gek. Ik neem me voor om in het nieuwe jaar eens wat vaker kloddertjes roze naar buiten te laten sijpelen. Niet meteen in een keer alles, een mens moet ook niet overdrijven, maar gedoseerd een lekker kwakje hier en daar. Want zelfs al zou dat me niet eens zo heel veel brengen; het doet ongetwijfeld wonderen voor mijn soms wat haperend gevoel voor esthetiek.
Reacties
Een reactie posten